Ook al hebt u dan misschien nog nooit gehoord van Tina Debo (38), de kans dat je iets van Kipling hebt, is groot: per minuut worden er – ergens ter wereld – drieëntwintig Kipling-tassen verkocht. Debo is Vice President Product & Design, oftewel de nummer twee van dit van oorsprong Belgische bedrijf. “Kipling staat al op de wereldkaart, maar nog niet genoeg,” zegt ze. Zou dat daar een gedreven vrouw kunnen zijn?
“Op cruciale momenten mag je je onzekerheid niet tonen,
DOOR JAN VLAEMINCKX (TEKST)
EN KOEN BAUTERS (FOTO’S)
Een grijze, natte decemberavond. Tussen de metersbrede plassen door rijden we de parking op van een taverne in Wilrijk. Hier hebben we afgesproken met Tina Debo, de tweede in rang bij tassenmerk Kipling, dat in 2012 zijn vijfentwintigjarige bestaan vierde. Of het interview niet telefonisch kon wegens geen tijd, had ze een dag eerder nog gevraagd. Dat kon niet. Of we mekaar dan tenminste niet in een leuker etablissement konden ontmoeten dan het door ons voorgestelde café. Dat kon wel, dus lieten we de keuze aan haar. Weten wat je wil is geen nadeel. En al helemaal niet in de wereld van Tina Debo, die nog nooit ergens anders heeft gewerkt dan bij Kipling in Bornem. Veertien jaar ondertussen al.
Als ze komt binnengestapt, zien we het meteen: dit is een vrouw met een carrière, maar ook een vrouw zonder man, zonder gezin, zonder warm nest. Iemand die op elk moment van de week, ’s nachts of in ’t weekend, op het vliegtuig moet kunnen stappen richting andere kant van de wereld, zonder aan iemand verantwoording te moeten afleggen. Geen ballast.
Mensenkennis, het is niet iedereen gegeven, daar komen we achter als Tina halfweg het gesprek vertelt dat ze een man heeft, en twee zoontjes van vijf en acht. Dat ze best wel inspanningen levert om haar gezin met haar job te combineren. Dat ze goed haar brood verdient, maar niet baadt in luxe… “Ik mag graag denken dat ik enthousiast en passioneel ben,” antwoordt ze als we haar vragen hoe ze denkt dat haar ondergeschikten haar zien. “En ik ben ondernemend, wat belangrijk is in een bedrijf met zo’n grote, soms logge structuur. Ik kan snel actie ondernemen, en ik verwacht dat ook van mijn mensen. Al besef ik wel dat ik mezelf, wat dat betreft, wat moet leren intomen.”
Ben je ongeduldig?
“Dat zou ik niet zeggen, maar ik verwacht dus wel van mensen dat ze meedénken, en niet alleen maar uitvoeren. Als ik aanvoel dat ontwerpers niet helemaal mee zijn, durf ik zelf een potlood ter hand te nemen.”
Je bent dan ook verantwoordelijk voor de look & feel van alles wat er op de markt komt. Maar je bent wel gebonden aan hét handelsmerk van Kipling: het onvermijdelijke aapje dat aan elke tas bengelt. Is dat als productdesigner niet erg beperkend?
“Zo is het nu eenmaal: die aap moet erbij. In China, bijvoorbeeld, zijn ze er nu helemaal zot van. Zeg nu zelf, er zijn minder leuke symbolen. Ons aapje past trouwens perfect bij onze filosofie: don’t take life too serious. Er schiet me nu plots een grappige anekdote te binnen. We hebben ooit eens aapjes laten maken waar muziek uitkwam als je aan hun staartjes trok. Nu, die muziek kwam er wel uit, maar jammer genoeg gingen die staartjes ook rechtop staan nadat je eraan trok. En dat kon de bedoeling niet zijn.” (schatert)
Durf je je meest gênante beginnersfout op te biechten?
“Toen ik pas bij Kipling begon, mocht ik naar Taiwan, waar onze productieafdeling destijds gevestigd was. De Taiwanezen vroegen me de maten door te sturen, dan zouden zij een prototype vervaardigen. Toen ik er aankwam, stond daar een gigantische valies. Het heeft toch even geduurd voor ik in de gaten had dat die valies eigenlijk mijn toiletzak was: blijkbaar had ik de maten verkeerd doorgegeven.” (lacht)
De Stonehenge-grap in de film ‘This is Spinal Tap’, maar dan omgekeerd. Over welke eigenschappen moet je beschikken om een job als deze aan te kunnen? Onzekerheid is wellicht geen pluspunt.
“Iedereen is onzeker, hoor, dus ook ik. Maar ik noem dat liever ‘positieve stress’: ‘Doe ik het wel goed genoeg?’ Als je je dat soort vragen niet stelt, ben je niet goed bezig, vind ik. Maar op cruciale momenten mag je je onzekerheid uiteraard niet tonen, zeker niet als je aan ’t hoofd staat van een team. Een team wil iemand aan het roer met een duidelijke visie, want: als je chef niet weet waar het naartoe moet, wie dan wel? Anderzijds heb ik de waarheid ook niet in pacht. Dus ik probeer zoveel mogelijk open te staan voor feedback van mijn mensen.”
HARDE TANTE
“Mensen vragen me weleens: ‘Gaat die job niet vervelen na veertien jaar?’ Maar voor mij voelt het niet alsof ik al zo lang hetzelfde doe, om de simpele reden dat ik bij Kipling van de ene job in de andere ben gerold. En we zijn ook nog eens vier keer van eigenaar veranderd, zijn zeven keer verhuisd… Telkens ik dacht dat ik het wel had gezien, veranderde er iets, waardoor het voor mij weer opnieuw interessant werd. Ik heb maar één stelregel: zo lang er een uitdaging is, ga ik 100 % voor mijn job. En dat doe ik nu al veertien jaar: in 1997 behaalde ik mijn diploma Productontwikkeling. Daarna heb ik een beurs gewonnen bij de Koning Boudewijnstichting, waardoor ik als stagiaire aan de slag kon bij Kipling. Na mijn jaar als stagiaire ben ik meteen aangeworven als Designer. Daarna werd ik Design Manager en Design Director, en nu ben ik sinds een jaar Vice President Product & Design.”
Waar zit de uitdaging voor jou? Waar doe je het voor?
“Ik wil resultaten zien. Eén derde van onze omzet gebeurt in Europa, één derde in de Verenigde Staten en de rest in Azië. In Brazilië staan we enorm hoog aangeschreven, wat fantastisch is als je weet dat onze producten daar duurder zijn dan bij ons. Maar toch denk ik dat er nog veel meer uit te halen is. Ik wil ons merk echt zien groeien, op de wereldkaart zetten.”
Kipling staat toch al op de wereldkaart.
“Ja, maar nog niet genoeg. En dan is er nog een tweede uitdaging: in de toekomst wil ik dat Kipling méér wordt dan een tassenmerk, het moet een echt modemerk worden.”
Wordt je soms onderschat omdat je vrouw bent?
“Mijn baas heeft eens gezegd: ‘I never realised you are so clever’. Die ga ik natuurlijk voor altijd onthouden. (lacht) Tijdens vergaderingen van het topmanagement ben ik vaak de enige vrouw tussen alleen maar mannen. Aanvankelijk kijk ik de kat uit de boom, en zwijg ik een halfuurtje. Maar als ik dan iets hoor waar ik het niet mee eens ben, trek ik wel mijn mond open. En dan zie je al die hoofden in mijn richting draaien. Meestal krijg ik dan gelijk, en ik heb de indruk dat mijn interventies wel worden geapprecieerd, omdat ze getuigen van een gezond boerenverstand.”
“Helemaal in het begin, toen ik als jonge designer naar Korea ging, voelde ik dat ik als vrouw niet voor vol werd aanzien in de bedrijfswereld. Binnen ons bedrijf heb ik daar dus nog geen last van gehad, maar ik moet wel toegeven dat ik één van de enige vrouwen ben in de bedrijfstop. Er is dus wel degelijk een glazen plafond.”
Dan toch niet voor jou. Nog één sport op de ladder hoger, en je staat aan de leiding van Kipling.
“Voilá. (lacht) Maar tot nader is Richard Macey, die ik overigens zeer waarde
er, de baas van het bedrijf. We zien wel wat de toekomst brengt.”
General Manager worden, is dat jouw ambitie?
“Ik ben ambitieus, dus waarom niet? Niet dat ik op de stoel van mijn baas aas, maar je weet nooit hoe de zaken zullen lopen.”
Nog een cliché: carrièrevrouwen zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken.
“Ik ben inderdaad een vrij harde tante. Maar ben ik daarom onmenselijk? Ik vind van niet. Als ik met mijn team op reis ben, wordt er heel veel gelachen. Da’s belangrijk. Maar: als baas moet je ook zeer duidelijk zijn. Doe je dat niet, dan nemen ze je hele arm als je een vinger geeft. Als baas komt het er dus op aan duidelijk te zeggen waar het op staat.”
THINK BIG
Grote verantwoordelijkheid dragen binnen een bedrijf dat wereldwijd scoort, dat vereist een bepaald temperament. Én de guts om harde beslissingen te nemen, daar is Tina zich van bewust. “Dat blijft moeilijk,” zegt ze. “Maar je bent als baas maar zo sterk als je team, dus als er een zwakke schakel in de ketting zit, is de baas de eerste die eronder lijdt.”
Wat doe je met zo’n zwakke schakel? Probeer je die te repareren, of moet hij meteen uit de ketting worden verwijderd?
“In eerste plaats moet je hem sterker maken, dat spreekt voor zich, vind ik. En ik wil daar best wel wat tijd en moeite in stoppen, maar anderzijds: een job is geen liefdadigheid. Hoe je het ook draait of keert, er moeten prestaties geleverd worden. Maar als je me vraagt waar ik ’s nachts wakker van lig, antwoord ik: van me af te vragen of mijn team wel gelukkig is. Want dat is voor mij het allerbelangrijkste.”
Het is crisis, maar daar is bij Kipling blijkbaar weinig van te merken.
“We mogen inderdaad niet klagen, want we verkopen zo’n zeven à acht miljoen tassen per jaar.”
Daar is veel geld mee gemoeid. Betekent dat dat je zelf ook rijk bent geworden van je job?
“Nee, zeker niet als ik al mijn uren tel die ik erin stop, maar ik word natuurlijk niet slecht betaald. Veel geld hebben, dat interesseert me op zich niet zo. En overdreven luxe ook niet. Als ik genoeg geld heb om dingen te doen die het leven aangenaam maken, ben ik al meer dan tevreden.”
“Maar het klopt dus wel dat Kipling gouden zaken doet: 2011 was het jaar met de sterkste groeicijfers in onze geschiedenis, we zijn 31 % gestegen. Het jaar 2012 was dan weer meer challenging, maar toch nog steeds uitstekend. Kipling is nu onderdeel van de Amerikaanse VF Corporation, dus het is niet meer in Belgische handen, al wordt het bedrijf nog wel steeds door hoofdzakelijk Belgen gerund vanuit Bornem. Die overname is een goede zaak voor ons geweest, het heeft veel mogelijkheden gecreëerd. Ook voor mezelf was dat een interessante evolutie, want ik heb er veel uit geleerd. Al was het maar om te zien dat je – als je zaken wil doen – je evengoed op de wereldmarkt kan richten in plaats van alleen maar op de lokale markt. Het is misschien een cliché, maar Amerikanen zien het doorgaans groot, en daar hou ik wel van.”
CROCKETT & TUBBS
Leef je voor Kipling?
(snel) “Nee. Ik leef niet voor mijn job, omdat ik besef dat niemand onvervangbaar is. Wat niet wegneemt dat ik er wel zeer passioneel mee bezig ben. Als je een groot deel van je leven op je werk doorbrengt, kan je er maar beter voor zorgen dat je job een beetje plezant is, maar ik ben dus niet getrouwd met het merk.”
Met wie ben je wel getrouwd?
“Met Joeri Meij, de vader van mijn twee zoontjes Sonny en Rico, ze zijn acht en vijf. ’t Is te zeggen: Joeri en ik zijn niet getrouwd, maar we zijn wel al bijna twintig jaar samen.”
Sonny en Rico, naar Sonny Crocket en Ricardo Tubbs van ‘Miami Vice’?
“Voilà, daar kwamen we achteraf pas achter, ik zweer het! (lacht) Mijn gezinsleven combineren met mijn job, het is elke dag weer een moeilijke oefening, maar dankzij mijn fantastische man slaag ik daar in. Zonder hem zou ik niet kunnen doen wat ik nu doe. Joeri is zelfstandig kunstenaar en artdirector. Hij is thuis de mama, ik ben de papa: dus ik maai het gras, en Joeri brengt de kinderen naar school. Nu onze zonen al wat groter worden, beseffen ze wel beter dat hun mama zo’n drukke job heeft. Da’s natuurlijk niet makkelijk, maar het gaat.”
Ben je vaak van huis?
“Zéér vaak, daar moet ik eerlijk in zijn. Ik zit minimum vier keer per jaar twee weken in Azië, vier keer in New York, in Dubai… Ik probeer die trips zo kort mogelijk te houden, om mijn gezin niet al te veel te belasten. Da’s ook de reden waarom ik meestal ‘s nachts vlieg, wat dan weer met zich meebrengt dat ik er tijdens de schoolvakanties bijloop als een zombie. (lachje) En een doordeweekse avond ziet eruit als volgt: thuiskomen, eten, bezig zijn met de kinderen, hen in hun bedje stoppen, en daarna gaat de laptop weer open. Werken, werken, werken, tot laat in de avond. Weet je, ik mag daar niet over nadenken, want dan zou ik het niet volhouden. Dus dénk ik er ook niet over na, dat heeft geen enkele zin. Nu, ik besef wel dat het voor mijn partner vaak nog moeilijker is dan voor mij. Je kan zielig doen om het feit dat je veel naar ’t buitenland moet, maar uiteindelijk draai je die knop om, stap je dat vliegtuig op, en weg ben je. Terwijl Joeri thuis alles in zijn eentje moet zien te beredderen én zijn job draaiende moet houden.”
Je bent twintig jaar bij dezelfde man, zit nog steeds in je eerste job. Wat zegt dat over jou?
“Dat ik zeer loyaal ben, zowel voor mijn werkgever als voor mijn man. Weet je, als ik me ergens goed voel ben ik een blijver, daar kan je op rekenen. En ik doe er ook alles aan om het beste te maken van een situatie. Soms zie ik weleens jonge mensen binnenkomen in ons bedrijf, en na een tijdje krijgen ze een houding van: ‘Ik heb twee jaar hard gewerkt, dus laat het nu maar komen.’ Zo zit ik niet in mekaar. Ik heb altíjd enorm hard gewerkt, maar nooit voor de eventuele beloning die eraan vast hing. Ik ben ervan overtuigd dat, als je het verdient, die beloning vroeg of laat wel vanzelf komt.”
Wie is er, buiten jouw man en kinderen, nog meer belangrijk in je leven?
“Mijn zus Kaat, die je misschien wel kent als de directeur van het Antwerpse ModeMuseum. En mijn baas, Richard, hij is voor mij het perfecte klankbord, en dat heb ik toch wel nodig in mijn positie. Vroeger was ik deel van een team, maar alles verandert plots als je boven de mensen gaat staan. Op de een of andere manier hoor je er dan niet meer bij, toch niet op dezelfde manier als vroeger. Werknemers kunnen met z’n allen lekker afgeven op hun baas, maar dat zit er voor mij natuurlijk niet meer in.”
Eenzaam aan de top?
“Een beetje wel, ja. Als je baas wordt, val je wat buiten de groep en moet je je plaats opnieuw zien te vinden. Maar dat maakt me niet ongelukkiger, want ik zal nooit de fout maken te denken dat mijn werk mijn leven is. Het belangrijkste in het leven zijn je naasten, de mensen die je graag ziet. Een werkrelatie, dat is voor mij – als ik het even cru mag uitdrukken – een transactie. Dat klinkt misschien hard, maar zo is het wel, want je wordt uiteindelijk betaald voor wat je doet. En, als puntje bij paaltje komt, is iedereen vervangbaar. Onlangs is er een collega van mij vertrokken die me zeer na aan het hart lag. Ik had het moeilijk met haar vertrek, maar zo is het leven nu eenmaal. Ik wil zeker nog contact met haar, maar dan zal ons contact niets meer met het merk Kipling te maken hebben, en zal
er van die zogenaamde transactie geen sprake meer zijn. Dat is volgens mij nog altijd de beste basis voor echte vriendschap.”
WILRIJKSE VELDEN
De woordenvloed is opgedroogd, net als de rode wijn in onze glazen. Tina betaalt de rekening, she insists. Voor ze in haar wagen stapt, op weg naar de volgende meeting, willen we nog van haar weten waar ze zichzelf over tien jaar ziet. Wil ze dit tempo aanhouden, of koestert ze de ietwat clichématige droom van onthaasten met de Toscaanse heuvels als decor? “Ik weet niet of ik dat wel kan,” zegt ze terwijl ze zich iets probeert voor te stellen bij een rustiger leven. “Onlangs nam ik een taxi, en de 75-jarige taxichauffeur zei me: ‘Ik heb dit nooit aangevoeld als werk’. Zo is het bij mij ook. Pas op, ik heb enorm hard gewerkt, maar ik heb er ook veel plezier aan beleefd. En zo mag het blijven voor mij. Ik heb nog wel dromen, al zijn die eerder bescheiden van aard. Versta me niet verkeerd: ik zal er alles aan doen om Kipling te doen groeien, maar wat mezelf betreft wil ik gewoon kunnen genieten van de kleine dingen. Als ik ’s ochtends naar mijn werk rij, passeer ik in Wilrijk een plekje waar ik een adembenemend zicht heb over de velden. Daar kan ik zó van genieten, elke ochtend weer opnieuw. Wel, zulke momenten zijn voor mij eigenlijk genoeg, meer heb ik niet nodig.”
zeker niet als je aan ’t hoofd staat van een team.”